Sommige dingen overkomen je. Of misschien juist wel de meeste zaken. Het uitstippelen van een levensroute lijkt me dan ook ondoenlijk en zelfs niet zinvol. Levert louter frustratie op en voor verwondering is geen ruimte.
Ik wil juist wel ruimte voor verwondering laten. Verwondering kun je niet oproepen, afspreken, inplannen of controleren. Verwondering openbaart zich of niet. Het is als geluk dat plots even sprankelt en dan weer verdwijnt. Tevredenheid blijft over.
Zo zat ik halverwege de eerste week dat ik op het schip logeerde tevreden in het stuurhuis om me heen te kijken. Ramen rondom en in de verte een zon die langzaam achter het duin verdween. Mensen doen een moord voor zo’n beeld, ik kreeg het cadeau. Net zoals ik dit verblijf op de Regina als een groot geschenk zag.
Amper los van het werk, had ik me een paar dagen eerder met een tas en een zak waar mijn hardloopschoenen in zaten, richting de haven begeven waar dit ‘echte’ schip zijn vaste ligplaats heeft. Ik noem het een echt schip omdat ik me verwonderde over de langsfietsende kleine kinderen die regelmatig hun vader of moeder attendeerden op dit schip met de woorden: ‘Pap, dát is een echte boot’. Wijzend naar mijn onderkomen. Een houten schip van zeventien meter met twee masten uitgerust, spreekt duidelijk meer tot de verbeelding dan de plastic exemplaren waar de haven vol mee lag.
Ik had de eerste dagen nauwelijks hoeven wennen aan boord. Het voelde veilig, het voelde goed. Ik bewoog me behendig door de kajuit, bakte eieren op het fornuis en sliep als een roos in de grootste kooi onder een openstaand luik zodat ik ’s nachts de stagen af en toe kon horen tikken en de meeuwen met hun gekrijs de ochtend hoorde aankondigen.
Ik ging er vroeg in om het boek te lezen dat ik uit de scheepbibliotheek (lees: twee planken vol fantastische boeken in de kajuit) had gepakt. Af en toe keek ik naar de langzaam donker wordende hemel door het ronde raampje in het luik. ‘Hier lig ik dan’, zei mijn gedachte. ‘Was dit niet waar je van droomde?’.
Ik had een sluimerend verlangen een tijd lang op zo’n schip te mogen zijn, vooral in de periode dat de haven leeg zou stromen, de toeristen naar huis zouden gaan en ik zou blijven. Ik zou het ook bij regen en harde wind willen meemaken. Koffie, kachel en schrijven maar, waarbij ik nauwelijks door de raampjes naar de dijk of de lege haven zou kunnen kijken omdat de striemende regen dat belette.
Na twee weken, met daartussen een werkonderbreking op kantoor, nam ik de ferry naar huis. Ik liet mijn tandenborstel en tandpasta op de wastafel staan. Liet het tweede boek dat ik uit de ‘bieb’ las, en nog niet uitgelezen was, in de kooi liggen. Lintje ertussen waar ik was gebleven.
Ik verlangde bij het weggaan alweer naar een nieuwe periode van verwondering. Een mens kan met weinig toe. Een kleine woonruimte is genoeg mits het in een natuurlijke omgeving staat waar de elementen vrij spel hebben. Waar verhalen voor het oprapen liggen en de koffie pruttelt. Daar is het leven goed.
Ik probeer een volgend verblijf nog niet te plannen, want van plannen raakt de boel op slot. Ik wil me juist meer overgeven aan dat wat er is en mogelijk volgt. Dat valt niet mee, dat geef ik toe.
