Karin Harteveld, mijn leven
- Karin Harteveld
- 8 nov 2024
- 14 minuten om te lezen
Het kan natuurlijk niet. Een heel leven in een paar uur uit de doeken doen. Karin kent een vol en druk bestaan waar nog dagelijks herinneringen aan worden toegevoegd. De verhalen van vroeger worden verteld tussen uitstapjes met vriendinnen, vakantieweken en dagelijkse bezigheden. In vier uur blijkt er dan toch best veel gezegd. Misschien volgt er nog eens een boek, waar minstens 87 jaren leven en liefde in voorbij komen, met twee mannen en 2 honden. Laten we met die laatste eens beginnen om in te stappen in het bijzondere verhaal over het leven van Karin Harteveld.
Labradors zijn lieve en gehoorzame honden. Harde werkers die niet graag stilzitten. Ze zijn het liefst in beweging. De overeenkomst in karakter met Karin Harteveld (86) uit Bleiswijk kan niet treffender. In haar roerige leven was ze het baasje van 2 mannelijke labradors Jack en Tom. “Op sommige momenten hebben ze mijn leven zodanig positief beïnvloed dat ik weer door kon.”
De liefde voor haar honden is in haar appartement overal zichtbaar. Behalve dat het vol staat met bloemen, boeken en schilderijen, ook overal honden. In steen, stof en stro. Zelfs in haar tuin, lommerrijk begroeid met hortensia’s, duiken ze op. Een ‘echte’ hond heeft ze niet meer. Ze geniet van haar vrijheid en Karin is nog altijd behoorlijk uithuizig. “Ik rijd al sinds mijn 21ste auto. Jarenlang in een Fiat 500, met open dak. Inmiddels in een Panda, die ik als een soort vrachtwagen gebruik en waar ik mijn rollator en mijn golftas in kwijt kan.” En dan te bedenken dat daar regelmatig ook een vriendin bij moet, soms met een tweede rollator, als ze samen tochtjes maken. “We zijn allebei zonder man, we gaan waar we willen.” Over die mannen komen we later te spreken, eerst snijden we het onderwerp vriendschap aan, waar ze veel waarde aan hecht.
‘Ik ben al vijf vriendinnen kwijt’
“Ik ben geboren in 1935 en Sinneke ken ik vanaf mijn tweede jaar. Leontien vanaf mijn negentiende en Gemma ook al heel lang. Met haar speelde ik jarenlang golf. Ze is zeven jaar geleden overleden. Dat gebeurt op deze leeftijd, ik ben er al vijf kwijt. Ook Yvonne, Sabine, Marjolein en Esther zijn er al niet meer. Ik ben heel trouw in vriendschappen, die koester ik. Vraag me niet waarom, dat is gewoon zo. Weet je; er gaan tegenwoordig heel veel huwelijken kapot, maar vrienden blijven. Zelfs als je een relatie hebt, vind ik het belangrijk om een eigen leven ernaast te hebben met vriendinnen. Zo heb ik het altijd gedaan.
Hoe zelfstandig ik nu mijn leven ook leidt, zo is het niet altijd geweest. Ik was een ‘doetje’. Alhoewel, dat is het goeie woord niet. Ik kom er zo wel op. Ik ben in ieder geval heel beschermd opgevoed door mijn moeder. Mijn zus was op jonge leeftijd een stuk zelfstandiger dan ik. Zij is inmiddels 88 jaar en nog altijd behoorlijk bij de tijd. Terugkomend op mezelf, ik was eigenlijk een service verlenend vrouwtje.
Ik ben geboren aan de Amstel in Amsterdam. Ik weet het telefoonnummer van daar nog uit mijn hoofd. Mijn hele jeugd heb ik in Amsterdam-West doorgebracht. We woonden op een flat van drie etages, met in elk appartement centrale verwarming en een douche. Dat was wat in de tijd. Dan hoefde je niet naar het badhuis en het huis was heerlijk comfortabel. Tussen de flats lagen prachtige tuinen die door tuinmannen werden bijgehouden. De conciërge hield een oogje in het zeil, je was als kind als de dood voor die kerel. Je mocht niet op het gras en ook niet in de rotstuin spelen. Je moet je voorstellen dat er in zo’n nieuwe buurt allemaal gezinnen met jonge kinderen woonden. Die rotstuin was wel de plek waar de jaarlijkse musical door de kinderen uit de buurt werd opgevoerd. Dat was na de oorlog, georganiseerd door een echtpaar. Mijn zus had overigens altijd de hoofdrol.
Die oorlog begon toen ik nog maar klein was, vijf jaar. Ik zie nog zo het beeld voor me dat de bewoners uit hun huizen kwamen, druk pratend over wat er aan de hand was. Toen er Duitse auto’s aankwamen, holde iedereen naar binnen om weer naar buiten te komen als de auto’s voorbij waren. Het was angstig. Die marcherende laarzen, luchtalarm en soms Engelse vliegtuigen die overvlogen. Dan schenen de Duitsers daar hun schijnwerpers op en probeerden ze te schieten. Bij ons werden twee echtparen uit de portiek meegenomen. Op een avond werden ze opgehaald en ik weet nog dat mijn moeder ze thee en broodjes meegaf. Ik weet ook nog dat de familie Meijer, met een kindje van een jaar of vier, gingen onderduiken. Toen ze na de oorlog weer opdoken, haalden ze ook de spulletjes op die ze bij ons hadden ondergebracht. Mijn ouders hadden daar al die jaren opgepast. Ik zie die mensen nog bij ons op de bank zitten. Mijn moeder had taartjes gekocht, iets wat ze anders nooit deed. Toen mijn vader de cassette met zilveren bestek en sieraden tevoorschijn haalde, maakte mevrouw Meijer een opmerking over een ring. ‘Het waren toch briljanten die hierin zaten?’, zei ze op een verontwaardigde toon. Ik had mijn vader nooit eerder zo kwaad gezien. Hij had zelfs zijn motorpak tijdens de oorlog verkocht om aan eten te komen, hij zou nooit de spullen van anderen van de hand gedaan hebben. Hij had niets van hun bezit verruild of verkocht. Hij heeft de vrouw gezegd alle spullen mee te nemen en haar nooit meer te willen zien. Dat maakte op mij, inmiddels tien jaar was ik, een enorme indruk. De bevrijding heb ik overigens met mijn moeder en mijn zus gevierd op de Dam. Mijn moeder nam ons mee in de tram en we zagen daar al die Canadese soldaten. Het was overigens nog wel even spannend, want in de Kalverstraat zaten nog veel Duitsers die geen kant op konden. De mensen liepen scheldend langs ze en het werd een gespannen situatie. ‘Doorlopen’, zei mijn moeder toen we er langskwamen en daarna schuin overstaken naar De Bijenkorf. Ze moet goed hebben aangevoeld wat er aan de hand was want die Duitsers zijn toen over de Dam gaan schieten. Het waren hun laatste stuiptrekkingen. We kwamen er goed vanaf en na de oorlog werd het leven feestelijker. Dan zat ik mooi aangekleed op een praalwagen of deed ik aan ballet.
‘Het leven van mijn opa fascineert me’
Mijn vader was een afstandelijke man. Er ging geen warmte van hem uit en daar heb ik best verdriet om gehad. Daarentegen zorgde hij wel voor een veilig gevoel. Hij was makelaar van beroep en veel van huis. Mijn moeder was huisvrouw en een goed ontwikkelde vrouw. Ze had de mulo doorlopen en is zich haar leven lang blijven ontwikkelen. Het meeste weet ik van haar vader, mijn opa, die zijn jeugd samen met zijn zusje als weeskind in een weeshuis had doorgebracht. Toen hij als veertienjarig jochie de kans kreeg om als matroos te gaan varen, greep hij dat met beide handen aan. Weg uit het weeshuis. Dan moest je in die tijd voor veertien jaar tekenen en werd je op een driemaster, de Pollux, aan het werk gezet. In die tijd was dat het zogenoemde Matrozen Instituut, de latere Lagere Zeevaartschool Pollux. Het schip lag van 1940 tot 1984 afgemeerd aan het Oosterdok in Amsterdam en heeft tot 1989 dienstgedaan als opleidingsschip. Zoiets fascineert me, want die man moet heel wat hebben meegemaakt. Helaas kom ik daar nooit meer echt achter.
Wat ik wel weet is dat hij na een week op dat schip al wist dat hij dat eigenlijk niet wilde. Toch moest hij veertien jaar door. Hoe hij mijn oma heeft ontmoet weet ik niet, maar ze heeft op hem gewacht en ze zijn uiteindelijk getrouwd. Aan de wal kreeg hij een baan bij de brandweer op de Prinsengracht. Daar mocht hij met zijn gezin ook wonen. Dat was hartstikke chique natuurlijk. Helaas heb ik mijn opa nooit leren kennen, want ik was een jaar of drie of vier toen hij overleed. Wat ik weet is dat hij dankzij zijn eigen ontwikkeling erop stond dat zijn kinderen de mulo zouden doen. Mijn moeder dus ook. Ze was enorm goed in talen en kon geweldig dichten. Haar zus, tante Alie, werd niet alleen secretaresse en kon daardoor geweldig typen en steno schrijven, ze gaf in de avonduren ook les. In Esperanto. Weet je dat die tante van mij jaarlijks aan toenmalig minister-president Willem Drees een ansichtkaart stuurde voor zijn verjaardag, in steno? Dan kreeg ze altijd antwoord terug. Ik heb veel bij tante Alie gelogeerd, in Deventer.
‘Ik ging naar de Amsterdamse huishoudschool’
Ik moest van mijn vader na de middelbare school naar de Amsterdamse Huishoudschool, een particuliere school aan het Zandpad 5 langs het Vondelpark. Dit onderwijs was gericht op de economische zelfstandigheid van vrouwen en alhoewel ik al vanaf mijn vierde wist dat ik juf wilde worden, vond ik het eigenlijk wel prima. Ik heb er in een jaar tijd heel veel geleerd waar ik tot op de dag van vandaag profijt van heb. Ik kon echt niet koken, maar daarna wel. Ik leerde er ook naaien en strijken, verstelwerk doen, het opvoeden van kinderen. Eigenlijk alle dingen die je als vrouw nodig hebt. Ik moest dan bijvoorbeeld in twintig minuten een baby in bad doen, verschonen, de nageltjes knippen en ga zo maar door. Dat was een heus examen.
In die tijd, ik was een jaar of zeventien, had ik al een vriendje. Dat was Kees. Ik keek ook wel naar andere jongens hoor. Als ik in Lochem logeerde waren daar Leo en Ton. Op Leo was ik ook een beetje verliefd, Ton was verliefd op mij. Die jongen heeft nog eens een weekend bij mijn ouders gelogeerd. Dan zei ik gewoon tegen Kees dat hij dat weekend niet kon komen. Zo aardig was ik dus niet (lach). Kees pikte dat. We hadden al vanaf mijn vijftiende verkering met elkaar. Door een flauwekulletje ging dat drie jaar later over, op Koninginnedag. Kees werd door zijn vader gesommeerd om mee te gaan naar voetbalclub Ajax. In plaats van dat hij met mij Koninginnedag ging vieren, koos hij voor dat uitje met zijn vader. Ik was resoluut en zei hem dat hij dan op kon hoepelen. ‘Ik wil je nooit meer zien’, zei ik kordaat. En dat na drie jaar dikke verkering. Een tijd waarin ik zelfs mijn beste vriendinnen had verwaarloosd.
Via Kees ben ik uiteindelijk wel in het onderwijs terecht gekomen. Zijn zus was Montessorileidster en eenmaal van die huishoudschool af wist ik echt niet wat ik moest gaan doen. Mijn eigen zus was inmiddels tandartsassistente, dus besloot ik dat te doen. Ik voelde me doodongelukkig in die praktijk. Toen ik op een keer dat ik een boodschap voor die tandarts moest doen onderweg de zus van Kees trof, zei ze me: ‘kind, ga toch naar de kweekschool’. Die opmerking heeft voor een hele ommekeer gezorgd.
Het was echter al december en het schooljaar was al drie maanden aan de gang. Toch maakte mijn moeder, die wel had gezien dat ik het niet naar mijn zin had bij die tandartspraktijk, een afspraak met de directeur van de kweekschool. Ik mocht het proberen. Ik heb me snel de stof eigen gemaakt via schriftjes van medeleerlingen en startte in januari met de opleiding. Die duurde twee jaar en daarna ging je voor de klas om in de daaropvolgende twee jaar nog je hoofdakte te halen. Van Montessorionderwijs wist ik in die tijd overigens nog niks. Daar kwam ik ook niet direct terecht. Het viel niet mee een baan te vinden, en ik startte als assistente op een school voor slechthorende kinderen.
‘Ik was niet direct hoteldebotel van die jongen’
Met Kees uit beeld, werd ik samen met mijn ouders uitgenodigd voor een kerstdiner met de ouders van Wouter. Allebei onze vaders waren makelaar. Ik moest van mijn vader mee natuurlijk, en dat was voor Wouter niet anders. Ik was achttien, Wouter tweeëntwintig. Ik was niet direct hoteldebotel van die jongen, maar grappig vond ik hem wel. In mijn hoofd neuriede echter nog een andere kanshebber die me voor een kerstbal had uitgenodigd. Maar het werd toch Wouter. Ik wilde al langer op kamers met een vriendin, maar dat avontuur kreeg niet eens een kans want op 8 december 1956 ben ik met Wouter getrouwd. Ik hulde me in een wolk van roze, en dat terwijl iedereen me afraadde met die man in het huwelijk te treden. Ik deed het toch. Hij was avontuurlijk, kon gek uit de hoek komen. Dat vond ik wel wat. Bij Kees had ik altijd mijn zin gekregen, bij Wouter was dat niet zo en dat vond ik eigenlijk veel uitdagender. Toch was Kees niet uit mijn hart verdwenen, en ik niet bij hem. Zes weken voordat hij met zijn Grietje zou trouwen, trof ik hem. Het was twee jaar geleden dat ik hem voor het laatst had gezien. ‘Ik vraag je nog één keer Karin,’ zei hij. ‘Wil je met me trouwen?’ Ik maakte inmiddels al compleet deel uit van de familie van Wouter. Ze waren dolblij met me. Zo’n keurig meisje met die onstuimige Wouter, die lastpak. Ze lieten me niet meer los. Ik kon niet meer terug en ben dan ook niet op Kees’s verzoek ingegaan.
Na het trouwen heb ik nog drie jaar doorgewerkt. Dat mocht toen nog maar net, als getrouwde vrouw werken. Ik werkte hard en zoals dat in die tijd gewoon was, werd er wel van je verwacht dat je kinderen kreeg. Ik raakte echter niet in verwachting. Ik moest van de arts rustiger aan gaan doen en in 1964 ben ik met werken gestopt.
Ik woonde ondertussen in een prachtig huis in Hoofddorp dat dankzij een erfenis via Wouters overleden moeder, ze overleed al op 57-jarige leeftijd, mogelijk was geweest. Ik had als niet werkende vrouw een luxeleven en een jaar later raakte ik dan toch zwanger. Op 1 mei 1962werd Andre geboren, een maand te vroeg. Een kleine hersenbloeding tijdens de bevalling werd hem echter twee en een halve dag later fataal. Na de bevalling heb ik de baby even gezien. Daarna niet meer. De verpleegster nam hem direct mee en heeft zich over hem ontfermd. Ik heb hem ook niet in mijn armen gehad. Het was afschuwelijk. Mijn moeder ruimde nadien de kinderkamer leeg en ik ben met vrienden een maand naar Noordwijkgeweest. Van Wouter kreeg ik toen een hondje cadeau. Ik had daar best veel werk aan en dat leidde me af van het verdriet.
‘De jongens zijn het belangrijkste in mijn leven’
Niet veel later ben ik weer zwanger geraakt en is Andre geboren, op 3 mei 1963. In die tijd was het gewoon dat een volgend kind dezelfde naam kreeg. Het is bizar dat hij is geboren op de sterfdag van mijn eerste kind. Het was overigens een stuitbevalling. Even was er de angst dat ook dit mis zou gaan, maar ik kreeg een prachtig kind van acht pond. Ik had Andre op de ene arm mijn hond op de andere. Op 1964 kregen we een tweede zoon: Tjeerd. Die jongens zijn het belangrijkste in mijn leven.
Een periode later zijn we in een enorme bungalow komen te wonen. In een prachtige wijk met van die huizen met zwembaden erachter. We hadden met alle buren en familie idioot leuke feesten daar. Dan was Wouter de discjockey. Het was een gewoon gezinsleven tot die ene dag dat onze buurman een architect nodig had. Het was hartje zomer en mijn buurman kwam samen met die man in de auto aanrijden. Ik zie ze nog komen. Die man die naast hem zat, de architect, bleek Kees te zijn. Mijn vroegere liefde. Er was geen houden aan en ik heb een jaar lang getobd over die relatie met Kees die inmiddels zelf ook getrouwd was en twee kinderen had. Ik ging er zelfs voor naar een psycholoog. Omdat ik een dienstmeisje had die voor de kinderen zorgde en Wouter voor zijn werk veel weg was, kon ik Kees regelmatig ontmoeten. Ik had immers mijn Fiatje 500. Ik ging overal heen. Na een jaar werd het natuurlijk ontdekt.
Uiteindelijk ben ik bij Wouter weggegaan. Eerst heb ik met de jongens drie maanden bij vrienden in huis gewoond. Ik was best een beetje bang voor Wouter. Hij had een dominant karakter, was een machoman. Bovendien was ook die hele groep buren boos op mij. Er was echter ook een andere kant aan het verhaal, want ik was nooit weggegaan als er met Wouter viel te leven. Hij was iemand die altijd zijn eigen plan trok. Hij ging waar hij wilde gaan. Ongeacht wat ik wilde of wat ik ergens van vond. Het was gewoonweg niet te doen. Ik had niks aan hem en hij bleef die kwajongen. Nam nauwelijks verantwoordelijkheden op zich en ik kon daar ook niet met hem over praten. Ik schreef hem regelmatig briefjes om te kunnen communiceren. Ik heb hem ook vaak gewaarschuwd. We zijn uiteindelijk vijftien jaar getrouwd geweest.
Het huwelijk moest in de rechtbank, in het bijzijn van beider advocaten, worden ontbonden. De scheiding was uiteindelijk een feit en wat deed Wouter? Hij pakte me na de uitspraak bij de schouder en vroeg alle aanwezigen, ook de advocaten en mijn zus, mee voor koffie met gebak in een restaurant aan de overkant van de rechtbank. Dat was Wouter.
‘Ik wilde weer een eigen huis in Bleiswijk’
Met Kees ging ik in een oude boerderij in Andijk wonen. ‘Het verloren einde’, zo heette die straat. Ik was moeder en huisvrouw, had mijn autootje en de eerste twee maanden bracht ik de jongens nog iedere dag naar hun school in Bleiswijk. Daarna werd dat een klein schooltje inAndijk. Kees’s architectenbureau hield op te bestaan en hij ging in dienst als makelaar en adviseur bij een woningbouwvereniging. Dat was niet makkelijk voor hem en dat gaf heus spanningen. Nu moet je weten dat mijn jongens ook niet zo goed met hem overweg konden. Ze vonden het moeilijk om ’s morgens ‘hallo, oom Kees’ te zeggen. Dat werkte niet. Bovendien werden de jongens ook op de nieuwe school gepest en had ik heel wat te stellen met Kees’s ex-vrouw. Op een gegeven moment drong het allemaal tot me door en vroeg ik me af wat ik gedaan had. Mijn eigen moeder, die regelmatig langskwam, verwoordde het zo: ‘kind, je bent niet in een regenbui verzeild geraakt, maar in een stortbui’. Kees wilde die zomer in Berlijn met me trouwen. Ik vond het nog veel te vroeg.
Tot mijn grote verbazing bleken Kees en Wouter het echter heel goed met elkaar te kunnen vinden. Als Wouter de kinderen kwam ophalen, zaten die mannen samen aan de koffie en ze gingen zelfs met elkaar werken. Na een jaar vond ik het echter welletjes en vroeg ik Wouter of hij een huis voor me had in Bleiswijk. Wouters reactie was weer even bizar als altijd. ‘Daar ga ik met Kees een borrel op drinken’, zei hij. Maar hij zocht wel een huis voor me. Het werd een appartement met drie slaapkamers, gelegen boven het appartement waar ik nu woon. Ik was 37 jaar en heb daarna nooit meer een man in huis willen hebben. Ik heb wel vrienden gehad, maar heb ze vanaf dat moment altijd buiten de deur gehouden. Ik was echt wel gek op Kees geweest en dacht: als het met hem niet gaat, dan gaat het met niemand. Ik blijf mooi samen met mijn twee jongens.
Ik kreeg alimentatie voor de jongens, verder niets. Wouter en kees hebben wel samen het appartement voor me ingericht. Mijn moeder heeft me een tijd onderhouden. Dat kon dankzij haar baan als apothekers assistente, dat ze tot haar zeventigste parttime heeft gedaan. Een half jaar lang gaf ze al haar verdiende geld aan mij, terwijl ze het zelf ook niet makkelijk had want mijn vader was op z’n 59ste ingestort. Hij heeft nog een tijdje in de Valeriuskliniekdoorgebracht, totdat mijn moeder hem naar huis haalde. Financieel hadden ze het echter goed. Ik ben op een gegeven moment weer gaan werken. Ik moest natuurlijk mijn eigen geld verdienen. Ik kwam in het kleuteronderwijs terecht en was die eerste tijd oproepkracht. Stond ik ’s morgens om tien voor acht klaar, belde ik de gemeente en kreeg ik te horen waar er een juf nodig was. Dat was ofwel een gewone kleuterschool of een Montessorischool. Ik leerde er veel van, werd wat zekerder van mezelf en kon weer aan het werk wennen. Uiteindelijk stond ik jarenlang als juf voor de peuterklas van de Montessorischool. Het paste me als een jas. Ik ben niet van het louter plakken en knippen. Wij waren met heel mooi ontwikkelingsmateriaal bezig volgens een prachtig systeem. Ja, daar lag echt mijn hart. Ik heb vanaf toen nog twintig jaar voor de klas gestaan.
Al die tijd ben ik positief gebleven, ondanks dat ik alleen kwam te staan en in een veel kleiner huis woonde dan ik eerder had gehad. Ik was eigen ‘baas’ en dat gaf me een fantastisch gevoel. Wouter kwam op een gegeven moment wekelijks bij ons eten. Dat vond ik heel gezellig en fijn voor de jongens, maar het voelde altijd goed dat ik mijn eigen flat had. Keesheb ik nooit meer gezien. Zijn wereld stortte in toen ik weg was. Hij raakte aan lagerwal en daarna verdween hij uit mijn leven. Het enige wat ik weet is dat hij in 2006 is overleden.
Ik ben in de loop der jaren heel erg zelfstandig geworden. Daar pluk ik nog altijd de vruchten van. Ik moet nog oppassen dat ik niet te bijdehand wordt. In die tijd dat ik werkte, werd ik uiteindelijk hoofd van de school. We hadden een geweldig team en toen het hoofd ermee ophield, wilde het team enorm graag dat ik het overnam. Ik was echter ook iemand die graag voor de klas wilde staan, wat ertoe leidde dat ik veel te veel hooi op mijn vork nam. En er waren ook nog mijn jongens om voor te zorgen. Dat drukke leven leidde in de weekenden tot migraineaanvallen en op mijn 57ste ben ik afgekeurd.
Ik vond het wel goed en verveelde me nooit. Nog steeds niet. Ik heb inmiddels zes kleinkinderen, maar mijn kinderen blijven het belangrijkste in mijn leven. Ik ben altijd energiek gebleven en ben me blijven ontwikkelen, net zoals mijn moeder dat deed. Ik golf nog regelmatig, ga met vriendinnen op stap en lees veel. Ken je dat nieuwste boek van Mark Tuitert? Geweldig boek, ik ga het ook aan mijn jongens geven. En binnenkort ga ik naar een van mijn kleindochters want zij heeft de nieuwste Apple-oortjes voor me besteld. Die wil ik hebben.”
Comments